De schrijvers: “Het is een alleraangenaamste ontmoeting, die met de eerste sneeuwklokjes in onzen tuin, als Februari soms nog in het land is, en de groet, dien wij met dit bloemenkind wisselen, getuigt van blijde verrassing, dat wij het na zoo lange afwezigheid terugzien. In den tuin terugzien, want dat ’t plantje in het eerst in ’t wild in een vochtig bosch of aan een slootrand zouden aantreffen, is zo onwaarschijnlijk , dat wij er geen rekening mee durven houden.”
En natuurlijk staat het Sneeuwklokje in onze tuin. In De Pullenhof zelfs in grote aantallen. Als echte stinzenplant zie je ze hier in het noorden overal. In parken, bij oude boerderijen en landhuizen. In de tuin van De Goudbek zien we ze nog maar mondjesmaat. Maar daarin gaat de komende jaren beslist verandering komen. Ze kunnen zich snel vermeerderen. De zaden worden door mieren verspreid – ook de auteurs refereren daaraan: “Mieren sleepen de zaden naar hun voedselbewaarplaatsen en dragen daarmede het hunne bij tot de verspreiding der plant.”